Jan Cremer overleed afgelopen woensdag op 84-jarige leeftijd en hij werd herdacht zoals het een berucht schrijver annex kunstenaar betaamt, zowel op radio, tv, als in de kranten.
In 1964 gooide Cremer een steen in de Nederlandse literaire vijver met de autobiografische schelmenroman Ik, Jan Cremer. Het werd een internationale bestseller die twee jaar later werd gevolgd door een tweede deel. De twee boeken zouden later gebundeld worden, en ze zouden uiteindelijk meer dan vijftig keer herdrukt worden.
Het succes van zijn eerste tumultueuze roman zou hij nooit meer bereiken – de boeken die nadien verschenen waren in alle eerlijkheid niet meer dan slappe aftreksels, hoewel er nog altijd pontificaal met roedes in spelonken werd geroerd, zij het op Ibiza, dan wel in New York, want de wereld was Cremer’s werkgebied.
Maar Ik, Jan Cremer blijft overeind als de avonturenroman die de jaren zestig heerlijk opschudde. Hierin schrijft hij op de van hem bekende directe stijl over een bijzonder standje in het liefdesspel. Dat standje is zo bijzonder, och jongen, een beter standje bestaat er niet.
Deze zogenaamde flipstand ging na publicatie een eigen leven leiden. Er verschenen zelfs platen waarin de liefde voor de flipstand werd uitgesproken. Maar wát die flipstand exact betrof, dat wilde bedenker Jan Cremer nooit specificeren. Bestond de flipstand überhaupt wel? Cremer had er tenslotte een handje van de waarheid vrolijk in te kleuren.
In een analyse van Cremer’s werk schreef dagblad Trouw enkele jaren terug nog over “een seksuele variatie die nog altijd niet bevredigend is beschreven”. Met het overlijden van Jan Cremer zal het er dus ook niet meer van komen. Ook de flipstand heeft definitief het loodje gelegd.