Still going strong

Wat we kunnen leren van Lee Towers (78).

1988: Dutch singer Lee Towers performing live on stage. (Photo by BSR Agency/Gentle Look via Getty Images)

Lee Towers (geboren Leendert Huijzer) viert komende 23 maart zijn 79e verjaardag. Op weg naar de 80 jaar is de zanger met de gouden microfoon nog immer going strong. Hij trad meer dan vijftig keer op in Ahoy en zijn versie van You’ll Never Walk Alone is een Rotterdams volkslied geworden. Hier deelt hij zijn levenswijsheden met ModMod.

Lee Towers: ‘You’ll Never Walk Alone werd geschreven in 1946, door Rogers & Hammerstein, en gebruikt in de musical Carousel. Voor dat nummer moet je een strot hebben, een groot bereik. Vroeger, toen ik nog in bandje zong, was het al een van mijn topnummers.

Later moest ik voor de Voetballer van het Jaar-verkiezing optreden en vond ik de symfonische uitvoering toch te weinig kloten hebben. Het begint heel gevoel, met zo’n groot orkest. Maar het moet gewoon meteen beuken. Die versie heb je vast weleens gehoord. Zo is het mijn lijflied geworden.

Daarna heeft Feyenoord me ingelijfd, zeker toen we met Veronica een clip hadden opgenomen op de middenstip. Het verveelt nooit.

Mensen hebben behoefte aan herkenbaarheid. En saamhorigheid.

In feite gaat het liedje erover dat als je helemaal, in de vernieling zit, er altijd een moment komen dat het zonnetje weer gaat schijnen. When you walk through a storm, hold your head up high.

Toen ik 25 was, zat ik bij een showorkest – mannen in mooie witte pakken en ik in een zwarte smoking ervoor als de leadzanger. Nadien ben ik me meer op het American Songbook gaan richten,  maar een smoking ben ik altijd blijven dragen.

When you walk through a storm, hold your head up high

Het is net als mijn bril bij mijn image gaan horen. Het kan zijn dat mensen teleurgesteld zijn als ik zonder binnenkom. 

Op een bepaald moment had mijn platenmaatschappij het plan opgevat om het eens in Duitsland te proberen, maar dat zag ik niet zitten. Ik werkte me al 86 slagen in de rondte in Nederland, reed 120.000 kilometer per jaar en dat met een gezin met vier kinderen. Ga je naar het buitenland, dan kom je nooit meer thuis. En je huwelijk gaat naat de klote, op z’n Rotterdams gezegd.

Straks moet je nog Duits leren.

Eigenlijk heb ik Las Vegas naar Rotterdam gehaald.

In 1984 ging ik voor het eerst naar Las Vegas, voordat ik mijn concert in Ahoy zou gaan doen. Het was ongekend wat ik daar zag. Veel shows waren in het International Hotel, waar Elvis ook nog opgetreden heeft. Dus dat gaf ook allemaal extra gevoelens.

Ik ging erheen om het vak te leren. En om naar de faciliteiten te kijken. Hoe ziet het licht eruit, hoe gaan ze met het geluid om? Als ik tegen jou zeg “gevlogen geluid”, zegt jou dat dan wat? Bij ons stonden en gewoon twee torens met speakers naast de bühne. Tegenwoordig hangen ze aan het plafond, zodat je ze kunt richten en iedereen getrakteerd wordt op goed geluid. Maar met name de opbouw van een show is interessant. 21 jaar lang heb ik elk jaar twee weken de kunst afgekeken. Zat ik in de zaal met zo’n spionnencameraatje van 700 asa op mijn schoot en een DAT-recorder in mijn polstasje.

‘Eigenlijk heb ik Las Vegas naar Rotterdam gehaald’

Ik ging ook altijd naar Wayne Newton, een entertainer eerste klas. Hij was niet wereldberoemd, maar potverdikkie, wat genoot ik daarvan, van de manier waarop hij met het publiek omging. Dat is eigenlijk hoe ik het nog steeds doe.

Dan zag ik in Vegas de fairy lights – weet je wat dat zijn? Lionel Richie had ze. Ik dacht dat ik gek werd. Dus die heb ik toen voor veel geld uit Amerika gehaald, in 1984. De laser zag ik voor het eerst bij Siegried & Roy.

Iedereen dacht dat ik achterlijk geworden was. Voor het eerste concert in Ahoy had ik slaande ruzie met mijn platenmaatschappij; die wisten zeker dat ik een soort artistieke zelfmoord aan het beramen was. 

Wat ik belachelijk vond, is dat elke zichzelf respecterend land grote artiesten heeft die optreden in grote zalen. Alleen bij ons bestond het niet.

Alleen bij Ahoy vonden ze het een goed idee. Vooral mijn aanpak beviel ze wel: ik noemde het ook meteen Gala of the Year. 

Ik belde de directeuren zelf voor de sponsorpakketten. Dat schept een band, want dan zien ze je niet alleen als liedjeszanger, maar zien ze ook de ondernemer in je.

Ik werd een pr-man bij uitstek.

Ik heb de Graceland Award gekregen. Ik ben “one of the King’s men”. Wie maakt dat mee?

Gewoon omdat ik altijd op een positieve manier mijn jeugdheld uitgedragen heb. En geen lookalike van hem geworden ben, niet in zo’n jumpsuit optredens heb staan doen.

American Trilogy was het hoogtepunt, van 1984 tot 2011. Er stonden twee kanonnen op de bühne en met een klap kwamen er vijftig duiven naar beneden uit de nok van het dank. Dan stond ik daar met van die grote dikke kippenvellen. Glory, glory, hallelujah.

De kortste weg van A naar B is een rechte lijn.

Willem Duys was mijn ontdekker, in 1975. Toen ik optrad in Voor de vuist weg hebben zeven miljoen mensen me gezien. Kom daar nog eens om, tegenwoordig. Ik was op slag wereldberoemd en dat is nooit meer overgegaan.

Ik was onderhoudsmonteur in de haven. Willem dacht – hij had een foto gezien – dat ik kraanmachinist was. Ik was bovenin iets aan het repareren. Achteraf was ik alleen maar blij, want dat sprak veel meer tot de verbeelding.

Ik lees geen noot muziek, helemaal niks. Het zit gewoon in mijn genen.’