Zoals elke kleine jongen was ik dol op tekenen. Vooral stripfiguren en voetballers. Jan van Beveren, een keeper nota bene, was favoriet.
Ergens moet ik nog een verdwaald schriftje hebben liggen met daarin op elke pagina een horizontaal in de lucht hangende doelman, de bal muurvast geklemd tussen de handen. Het was een extreem gestileerd beeld. Jan van Beveren was dan ook een extreem stijlvolle keeper.
Vanwege die fraaie stijl wordt Jan van Beveren vaak de beste Nederlandse keeper aller tijden genoemd. Dat is niet helemaal terecht. Althans, niet als je de prestaties neemt als onderbouwing. Dan maakt namelijk Edwin van der Sar meer aanspraak op die titel, daarna Hans van Breukelen. Maar welke jongen wil Edwin van der Sar natekenen? Of Hans van Breukelen?
Jan van Beveren overleed in de zomer van 2011 op 63-jarige leeftijd, volkomen onverwacht, aan een hartaanval. Hij was op dat moment in de Verenigde Staten, het land waar hij in 1980 naar toe gevlucht was, de buik vol van die vervelende Ajaxkliek in het Nederlands elftal die alles en iedereen wilde domineren (“de maffia van Ajax” noemt Mart Smeets het in zijn ode aan Van Beveren).
Die door eigenzinnigheid ingegeven vlucht én het feit dat hij nooit op zijn schreden terugkeerde, maakte dat de mystiek van de verdwenen grootheid om Jan van Beveren heen hing – de doelman waarmee het Nederlands Elftal in 1974 én in 1978 zeker wereldkampioen was geworden. Ik ben daar zelf nog altijd heilig van overtuigd.
De mystiek maakt de herinnering aan die zwevende keeper alleen maar nog gestileerder. Want hij was misschien niet de keeper met de meeste prijzen (een UEFA Cup in ’78, drie kampioenschappen, twee KNVB-bekers; alles met PSV) dan wel interlands (niet meer dan 32, dankzij die ruzies met Cruijff & co), maar hij was wel met afstand de stijlvolste.
Jan van Beveren werd geboren in Amsterdam, waar hij op het plein voor het Olympisch Stadion voetbalde dat het een aard had. Omdat vader Wil van Beveren (op de Olympische Spelen van 1936 werd hij zesde op de tweehonderd meter sprint) een baan kreeg in Drenthe, verhuisde Jan op tienjarige leeftijd naar Emmen.
In Emmen stond Jan al op vijftienjarige leeftijd op doel in het eerste van de lokale VV. Van Beveren werd vervolgens aangetrokken door Sparta en voor hij goed en wel met zijn ogen had geknipperd, stond hij op doel bij het Nederlands Elftal. Negentien jaar was hij toen.
Van Beveren was op dat moment negentien jaar – een blinde kon zien over wat voor een talent deze jongen beschikte. Hij verkoos PSV boven Ajax en Feyenoord en vertrok in 1970 naar Eindhoven. Daar vierde hij successen onder succescoach Kees Rijvers. Tien jaar stond hij onder de Eindhovense lat, en tjonge, wat kun je als supporter heimwee hebben naar zo’n doelman die onmogelijke ballen uit de kruising ranselt.
Hij oogde als van een Franse filmster, met dat kapsel dat zelfs na de zoveelste zweefduik in shape bleef
Jan van Beveren was in alle opzichten de mooiste keeper die Nederland ooit gehad heeft. Mooier nog dan Frans de Munck, de zwarte panter van DOS met de pikzwarte gepommadeerde kuif die als enige Jayne Mansfield mocht kussen bij de aftrap van de wedstrijd tussen DOS en Sparta.
Jan van Beveren had geen gepommadeerde kuif, maar zijn kapsel had iets fascinerends. Hij had het lichaam van een antilope, wat benadrukt werd door het keepersshirt dat hij altijd strak in de broek droeg. Zijn voorkomen was als van een Franse filmster, met dat kapsel dat zelfs na de zoveelste zweefduik in shape bleef. Hollywood-allure in Eindhoven! Clooney meets Cary Grant aan de Frederiklaan!
Hij had ook iets afstandelijks, iets enigmatisch, wat er niet minder op werd na zijn vertrek naar Amerika. In 1999 kwam hij nog één keer terug naar Nederland ter gelegenheid van een jubileumwedstrijd die werd geinitieerd door Johan Cruyff, nota bene de man die Van Beverens grandeur nooit naast zich duldde.
Er stonden die avond in de Arena meer oud-spelers op het veld: Piet Keizer, Wim Suurbier…, de hele Ajax-maffia van weleer. Daar liepen ze dan, met hun dikke pens en/of kale klets – echo’s van de sportheld die ze ooit waren.
En daar liep ook Jan van Beveren; slank, afgetraind, gebruind door de Texaanse zon en vooral: het kapsel nog altijd in die prachtig glimmende mal, goudkleurig bijna in het stadionlicht. Hij droeg het nummer 1 op zijn zwarte shirt. Terecht. Het was een wedstrijd waarin Cruijff gefêteerd werd, ook terecht. Maar de kleine jongen in me wilde die avond maar één iemand natekenen.