Sparta doet het de laatste jaren meer dan goed in de Eredivisie. Afgelopen weekend werd er zelfs bijna een punt afgesnoept van de ongenaakbare landskampioen PSV. Toch blijft de club uit Spangen altijd in de schaduw van Feyenoord, de club uit Zuid.
Feyenoord staat symbool voor het opgestroopte mouwen-karakter van de stad Rotterdam. De posterboys die bij die projectie horen, heten John de Wolf, Henk Fräser, Mario Been en – vooruit – Ed de Goeij. Dat zijn mannen die je in hun hoogtijdagen kon herkennen aan haargroei op de bovenlip én in de nek.
In de schaduw van de Kuip bestaat er echter een ánder Rotterdam, een Rotterdam dat ondergesneeuwd is gebleven door die dominantie van Feyenoord. Dit is het Rotterdam van de oudste profclub van Nederland: Sparta.
Dit is de coolste voetbalclub van Parijs.
Iets minder dan een eeuw na de oprichting (in 1888) zette Sparta de toon met een stijl die zijn oorsprong had in Londen. Niet op White Hart Lane of op Highbury, maar aan Great Queen Street in Covent Garden. Daar bevond zich de ingang van een ander soort club, een dansclub waar zich tegen het einde van de jaren zeventig jongeren verzamelden die eerst Blitz Kids werden genoemd, maar als New Romantics de boeken ingingen. Die naam werd geleend uit Planet Earth, de eerste hit van Duran Duran, de meest succesvolle band die uit deze beweging voortkwam.
Het was niet eens zozeer de kleding van Duran Duran die overal ter wereld werd gekopieerd, nee, het was de manier van coifferen waar makkelijk op kon worden ingehaakt. Net zoals dat voorheen bij andere subculturen gebeurde, vroegen jongens bij hun kapper naar het kapsel van de Duran Durans, of van de leden van Spandau Ballet. Meest zichtbare kenmerk: een zijscheiding die een lok over het hele voorhoofd liet vallen.
Ode aan Jules Deelder, dichter van Het Kasteel.
Dat kapsel sijpelde ook door op de voetbalvelden, nog het meest bij de club die in een stadion als een kasteel speelt. Sparta had in die jaren een technisch vaardig team, als tegenwicht voor het werkvoetbal van de grote broer in Rotterdam-Zuid. Lichtvoetige spelers als Adrie Andriessen, Edwin Olde Riekerink, Roelf-Jan Tiktak en Ron van den Berg hadden een geweldige lok op het hoofd liggen. Zelfs Louis van Gaal, de regisseur op het middenveld die allesbehalve een follower of fashion was, gaf zijn gedekte kapsel op een bepaald moment een wippende zijscheiding.
Voor de allermooiste tekende René Eijer. Deze elegante linkspoot had een lok met volume, eentje die zich kon meten met die van Nick Rhodes, de toetsenist van Duran Duran, misschien zelfs wel met die van David Sylvian, de charismatische front man van Japan.
Doelman Bas van Noortwijk was feitelijk de enige dissonant. Hij was niet rank gebouwd, doch geblokt met korte benen, en zijn haargrens was zover opgeschoven dat er met geen mogelijkheid een lok uit te persen was. Centraal bovenop bij Van Noortwijk vereenzaamde een plukje haar, als een tumbleweed op de stoffige vlakte in een Amerikaanse western. Terecht dus dat Van Noortwijk rap werd vervangen door de jonge Ed de Goeij. Ook terecht dat die vervolgens onmiddellijk naar de Kuip werd gestuurd toen hij besloot de haren in de nek te laten groeien. In de Kuip kon De Goeij zich bij z’n soortgenoten voegen.
De Feyenoord-mat in de nek is Rotterdams erfgoed; in de culturele canon van de Maasstad staat het tussen de Euromast en gabberhouse. Daar hoort de Sparta-lok natuurlijk ook tussen te staan. Zoals Jules Deelder het zegt in zijn Spartaans gedicht: ‘Dat is een ding / dat zeker is.’