Thijs Boontjes (36): “Sinds ik me kan heugen, is muziek altijd mijn baantje geweest. Op de middelbare school ben ik met bandjes begonnen. Met King Jack, wilden we de rockster uithangen – drie jongens uit Schagen en een drummer van het Conservatorium in Amsterdam. Ik was van Schagen verhuisd naar Amsterdam en het Conservatorium had net de rockafdeling opgezet. Ik speelde toetsen, maar zong nog niet.
Op de jaren zeventig-platen waar ik naar luisterde, van The Doors, Deep Purple, Pink Floyd, Led Zeppelin, hoorde je negen van de tien keer een Hammond-orgel. Dat is wat ik van origine ben, toetsenist.
Ik kom totaal niet uit een muzikale familie, maar er werd wel veel naar muziek geluisterd. Mijn vader had een jukebox in de kamer staan. Die staat er nog altijd staat trouwens. Het geluid van die knoppen en wat er dan gebeurt – jeugdsentiment. Er stond ook een piano in de kamer. Die diende als bijzettafeltje en lag vol met kranten. Ik kreeg keyboardles, op zo’n keyboard met lichtjes onder de toetsen.
Ik speelde als toetsenist bij anderen, in de band bij Anouk, bij Douwe Bob, maar in 2015 ben ik begonnen met het maken van eigen muziek. Wat ik tot dan toe deed, dat paste wel bij me, maar de teksten waren in het Engels. Dat was wat gangbaar was in die tijd; alle bands om me heen zongen in het Engels. Daarvoor was het anders, met bands als Tröckener Kecks en The Scene, die maakten Nederlandstalige muziek.
‘Goeie kleding kan je een extra zetje geven op het podium’
Het is niet alleen omdat mijn Engels slecht is – je hoort mijn Noord-Hollandse tongval – maar ik vind zingen in het Nederlands oprechter. Mijn vocabulaire in het Engels is ook zoveel minder, en het is toch een sport om een tekst zo origineel en vindingrijk mogelijk met maken. Zo is het Dans- en Showorkest ontstaan, en zo ben ik ook begonnen te zingen. Voorheen zong ik helemaal niet, of alleen de tweede stem.
Ik ben geen vocaal genie – ik zit dichter bij Dylan dan bij Adele – maar je zou kunnen zeggen dat in 2015 mijn tweede muzikale leven begon.
Goeie kleding kan je een extra zetje geven op het podium. Ik sta altijd in pak op het podium, driedelig. Het voelt als een harnas waarin ik meer durf. In zo’n pak kun je je verschuilen, in de goeie zin van het woord. Het is een soort barrière die ik wel fijn vind. Met de andere bandleden spreken we wel de kleur van de kleding af, maar verder ga ik niet. Ik wil het ze niet opleggen.
Door Herman Brood (alles stond hem goed, en dan die powerband die niet normaal goed was; bijzonder dat dat in Nederland bestond) ben ik leren broeken gaan dragen. Maar een leren broek en een Versace-blouse, daar heb je wel zelfvertrouwen voor nodig. Dat laat ik afhangen van mijn bui.
Kleding koop ik bij tweedehands zaken in Amsterdam, bij Tommy Page in de Prinsenstraat of bij Bis in de Pijp. Via Vinted kom ik aan ouwe jaren negentig-stukken van Armani, Versace of Yves Saint-Laurent.
Mijn favoriete kledingstuk is een zwart vintage hemd van Versace. Dat heb ik eigenlijk per ongeluk gekocht toen ik nog bij Douwe Bob speelde. We moesten overnachten in Tilburg, maar ik had geen schone kleren bij.
Bij een winkel in tweedehands kleding, waar alles op elkaar gepropt lag, vond ik een zwart hemd. En een zwart hemd, dat is altijd goed, maar ik viel voor de stof: heel zacht. Dus bijna blind het hemd gekocht, en later zag ik dat het een Versace-hemd was, van pure zijde.”
Meer interviews lezen zoals deze met Thijs? Dat doe je in de vierde editie van ModMod.