Tijdens het eerste en enige debat tussen Donald Trump en Kamala Harris kwam de Republikeinse presidentskandidaat met een bizar verhaal over Haïtiaanse immigranten die in het plaatsje Springfield, Ohio, huisdieren van de buren zouden opeten. ‘In Springfield they’re eating the dogs.’
Die claim werd vrijwel onmiddellijk gecorrigeerd door de factcheckers van omroep ABC, die hierover contact hadden met de city manager van Springfield. Terwijl Kamala Harris een lach van ongeloof op het gezicht had, schreeuwde Trump nog maar eens: ‘They’re eating the dogs.’
De ABC-presentator ontkrachtte nogmaals die bewering, waarna het enige bewijs dat Trump leverde luidde: ‘I saw people on television talking about it.’ Hij zág mensen op televisie er over praten…
Je zou verwachten dat zo’n kinderlijk slechte onderbouwing het definitieve einde van de valse claim zou betekenen, maar het tegenovergestelde gebeurde. Het plaatsje Springfield werd middelpunt van een discussie die letterlijk nergens over ging. Er kwamen bij City Hall in Springfield zelfs bommeldingen.
Kamala Harris uitgelegd in 7 momenten.
Uit enquêtes blijkt dat meer dan de helft van Trump-volgers gelooft dat zijn bewering waar is. En helemaal gek: onder volgers van Kamala Harris is vier procent ervan overtuigd. Terwijl er dus nergens ook maar een spoor van bewijs is. Hoe kan dat?
Daartoe valt David Lay Williams in de New York Times terug op de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau, en dan met name zijn Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes, in het Nederlands vertaald onder de titel Over het maatschappelijk verdrag, of Grondbeginzelen van het staatsrecht.
Schrik niet, die 240 pagina’s hoef je niet helemaal te lezen. De kern: in dit boek onderzoekt Rousseau de oorsprong van economische ongelijkheid en de effecten daarvan op de samenleving. Hij komt tot de volgende conclusie (die je op zich ook zelf had kunnen bedenken): terwijl arme mensen worstelen om zichzelf te bevrijden van armoede en onderdrukking, gebruiken de rijken slimme technieken om hun rijkdom, macht en status te behouden.
De film die Donald Trump uit de bioscopen wil hebben.
Eén instrument dat de ongelijkheid in stand hield: verdeel en heers. Dus de verdeeldheid aanwakkeren door de rechten en belangen van de een tegenover die van de ander te stellen. Door de armen tegen elkaar op te zetten, proberen politieke leiders de mensen af te leiden van hun schamele rijkdom en status. Zolang die armen namelijk anderen binnen hun economische klasse als het probleem zien, blijft de positie van de rijken veilig.
Rousseau heeft in zijn boek veel aandacht voor demagogen die die hun ‘reputatie en welsprekendheid’ gebruiken om die verdeeldheid te bevorderen (lees: Trump). Maar Rousseau gaat ook dieper in op de vraag waarom die strategie überhaupt werkt.
Verdeeldheid zaaien werkt omdat mensen in omstandigheden van ongelijkheid ‘meer naar beneden kijken dan naar boven,’ zodat ‘overheersing hen dierbaarder wordt dan onafhankelijkheid.’ Wat Rousseau beweert is dat mensen troost vinden in het feit dat er iemand is die het nóg slechter heeft. En dat ze daar misschien zelfs enige macht over kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door te dreigen met een bomaanslag.
Verdeeldheid zaaien werkt omdat mensen in omstandigheden van ongelijkheid ‘meer naar beneden kijken dan naar boven’
De ongelijkheid waar Rousseau het over had, speelde zich af in de achttiende eeuw. Dat was nog een feodale samenleving, maar drie eeuwen later is er nog altijd sprake van ongelijkheid, zeker in de Verenigde Staten. Volgens sommige maatstaven is de Amerikaanse ongelijkheid nu het grootste in ruim een eeuw. Vooral in kleine steden in het Midwesten, zoals Springfield, is dat een groot probleem. En dat voelt Donald Trump feilloos aan.
Of Haïtiaanse immigranten daadwerkelijk de huisdieren van hun buren opeten, dat maakt Trump niet zo heel veel uit. Hij onderkent het politieke belang van de suggestie. Verdeel en heers.