1/ De ijdeltuit
Het spul waarmee hij zijn fietsketting smeert, lijkt hij ook voor zijn haar te gebruiken. Het baardje is getrimd en de zonnebril is nooit ver uit de buurt. De kleding (witte oversokken) is onberispelijk en strak. Rijdt op een Wilier, Cervélo of een exclusief Italiaans merk.
Voorbeeld uit de wielerhistorie: ‘Mooie’ Mario Cipollini (Lucca, 1967)
2// De materiaalfreak
Hij mijdt regen, modder en vooral steentjes die deuken of krasjes op zijn frame kunnen veroorzaken. Een kras op zijn fiets is een kras op zijn ziel. Rijdt op een Orbea, Specialized, Cervélo of De Rosa. Draagt dure kleding van gerenommeerde fietsfabrikanten.
Voorbeeld uit de wielerhistorie: Chris Boardman (Hoylake, 1968)
3/// De boer
De meest onwaarschijnlijke hardrijder in het peloton. Moest als kind al vóór school meehelpen met zijn ouders op de boerderij. In de vrieskou. Daarna moest hij twaalf kilometer fietsen om op school te komen. En ook weer twaalf kilometer terug. Met wind op kop. Door de polder. In die kromme, dikke benen zit een kracht die er nooit uit zal gaan. Rijdt op een Sensa of Giant. Wordt gesponsord door een lokaal bouwbedrijf.
Voorbeeld uit de wielerhistorie: Ludo Dierckxsens (Geel, 1964)
4//// De triatleet
Wielrenners komen in soorten en maten, maar triatleten kennen maar één soort en één maat: fanatiek en mager. Hun conditie is fenomenaal, net als hun snelheid. Ze hebben geen enkele lol in het voorspel van de koers. Het aankleden, het voorbereiden en het prepareren van de fiets kan ze gestolen worden. Rijdt op een Felt of Cervélo in een strak pak uit één stuk.
Voorbeeld uit de wielerhistorie: Lance Armstrong (Plano, Texas, 1971)